Er waren levende wortels in elkaars borst, wortels klaar om te ontkiemen en bloeien, om hun werelden opnieuw te laten groeien en kleuren. Maar er was niemand die wist hoe je die verlaten, droge harten water moest geven, bewoond door ondervoede skeletten van verkeerde liefdes.
Misschien hebben ze op een dag, tijdens de slaap, tijdens de droom gehuild zonder het te beseffen. Misschien waren ze in elkaars dromen geweest en hadden ze achteloos tranen uitgewisseld die ze in hun verlaten harten hadden verzameld. Na een tijdje, na de droogte en het leren leven met dat dorre bioom waarin hun harten waren gekeerd, werd een groene spruit geboren.
Niemand weet hoe, maar hij werd geboren en groeide snel, hij kreeg bijna eng vorm en proportie.
Er was geen woestijn meer ... Dat kleine vogelje dat zo snel gegroeid was, gaf al bloemen
en vulde die grijze levens met kleur. Oh! De bloemen ... Ze straalden een parfum uit dat zo doordrong dat het voor alle lucht zorgde en het niet mogelijk was om te ademen zonder de aanwezigheid ervan te voelen. Hoe goed zou het zijn als die vroege lente zou duren! Het was nog geen lente ... Maar er was geen woestijn meer ... Geen grijs
Alleen een semi-droge en een onmetelijke wil om die droge gronden te cultiveren, duidelijk in staat tot ontkiemen van bloemen, kleuren ... Liefde.
Als het aankwam, zou de lente niet eeuwig duren. Misschien kwam de regen en was de lucht soms bedekt met grijze wolken. Maar het was niet langer verlaten en ze wilden nu de grond ruimen, de gedroogde karkassen verwijderen van de misverstanden en de grond voorbereiden ...
Er was veel liefde aan het broeien. Het land was zo vruchtbaar ... Het had alleen iemand nodig die wist hoe te cultiveren.
Het zou niet voor altijd lente zijn ... Noch grijs, noch droog, noch pijn. Het was nu de beurt om liefde te cultiveren.