We weten allemaal wat een bijgeloof is, en velen van ons hebben zelfs bijgelovige rituelen. Wat is echter bijgeloof volgens de wetenschap?
Bijgeloof is eigenlijk een bijwerking van het leervermogen. Iedereen die in staat is om verbindingen tussen gebeurtenissen te maken, is kwetsbaar om op enig niveau bijgelovig te zijn.
Volgens Rotter (1966), als een persoon denkt dat wat hij krijgt van zijn gedrag buiten zijn controle is (onvoorspelbaar, bestemming, andere krachten, geluk ...) dan heeft hij een geloof of verwachting van externe controle. Sommige theoretici beweren zelfs dat bijgelovig gedrag zich kan ontwikkelen als iemand wordt blootgesteld aan oncontroleerbare situaties.Aan de andere kant weten we heel goed dat het onmogelijk is om alles wat er om ons heen gebeurt onder controle te houden.
In deze zin hebben mensen zich ontwikkeld en capaciteiten verworven die hen in staat stellen te overleven in deze grotendeels onvoorspelbare wereld. Dus tot op zekere hoogte herbergen we allemaal overtuigingen en illusies die ons in staat stellen om het gevoel te hebben om ons bestaan te beheersen.
Bijgeloof volgens de wetenschap: een vorm van aanpassing
Het hout slaan, je vingers kruisen, niet onder een ladder gaan of een konijnenpoot gebruiken als een amulet kan je hersenen dienen, de verschillen redden, zoals snoep voor een kind. Kinderen zijn dol op snoep. In feite worden ze meestal gebruikt als versterking en weten ze niet eens wat ze precies zijn. Het is dus met bijgelovige rituelen.
Veel mensen hebben amuletten of rituelen die hen helpen dingen beter te doen. Ze kunnen zelfs je prestatiemotivatie of zelfvertrouwen vergroten.
Persoonlijk bijgelovig denken (PSP) zou de neiging noemen die we hebben om te denken op een manier die ons in staat stelt ons voor te bereiden om ons te verdedigen tegen teleurstellingen, waanideeën en ergernissen. Deze manier van denken maakt deel uit van het constructieve denken gedefinieerd door Epstein (1998). In die zin is zelfvertrouwen bepalend. Dus elke factor, hoe irrationeel ook, zal de overlevingskansen vergroten. Immers, om te beweren dat bijgeloof adaptief kan zijn, hoe gek het ook lijkt, is in veel gevallen waar.
Experimenten met betrekking tot bijgeloof In deze experimentele voorbeelden werden individuen ertoe aangezet te denken dat hun gedrag was versterkt. Maar bijvoorbeeld, in het geval van het onderzoek van Koichi Ono, is bijgeloof niet helemaal te wijten aan een toevallige versterking. De hypothese dat de afwezigheid van controle ertoe leidt dat de mens zich op een bijgelovige manier gedraagt, wordt bevestigd in het experiment van Helena Matute.Interpunctie-experiment (Koichi Ono, 1987) Op basis van Skinner's werken met duiven, gebruikte hij experimentele kamers met drie hendels en een paneel waarop de interpunctie was vastgelegd. Twintig personen werd gevraagd om zoveel mogelijk punten te verzamelen, maar ze werden niet verteld om een bepaald gedrag uit te voeren.
Het team was gepland om de bekrachtiger af te leveren - een punt op het scorebord - telkens wanneer een bepaalde tijd verstreken was zonder dat actie werd ondernomen. Wat er gebeurde was dat veel deelnemers bijgelovig gedrag toonden wanneer ze een punt verdienden. Een van hen sprong zelfs naar het plafond toe, denkend dat hij meer punten zou krijgen.
Geluidsexperiment (Helena Matute, 1993)
De presentatie van een aversieve stimulus in de computer werd gebruikt. In dit geval was het een vervelende ruis die geprogrammeerd was om na een bepaalde tijdsperiode te verdwijnen.
Deelnemers werden verdeeld in twee groepen. In de eerste groep werd aan individuen gevraagd om te proberen het geluid te stoppen met de computertoetsen. Leden van de tweede groep werden uitgelegd dat, wat ze ook waren, ze het geluid niet konden besturen.
De
resultaten waren anders:
de personen in de eerste groep creëerden een gedragscode op het moment dat ze op de toetsen drukten. Deze deelnemers ontwikkelden een illusie van controle , die hen ertoe bracht om bijgelovig gedrag te beoefenen. Ze kwamen eigenlijk te geloven dat als ze op bepaalde toetsen op de computer drukten, ze konden bepalen of het geluid al dan niet ongemakkelijk was. Aan de andere kant deed de tweede groep niets, zoals gevraagd.
De illusie als schild Ons brein bestaat uit een netwerk van verbindingen dat associaties oproept. We associëren woorden, plaatsen, sensaties, evenementen, etc. Wanneer een persoon ten onrechte hun gedrag als een mogelijke oorzaak ziet, wordt hun brein overweldigd door de 'illusie van controle'. Wanneer dit meer in het algemeen gebeurt, door de oorzaak of oorsprong toe te wijzen aan een externe agent, zoals een genezer, wordt dit fenomeen een 'illusie van toeval' genoemd. Herstein (1966) voerde aan dat het onwaarschijnlijk is dat dit gedrag eenvoudigweg te wijten is aan onbedoelde versterking. Daarentegen wordt verondersteld datals een persoon ten minste eenmaal wordt aangezet tot bijgelovig gedrag, hij dit gedrag kan handhaven door per ongeluk te wapenen.